Kathedralenbouwers en de vrijmetselarij

Motto

‘Zo bouwt de vrijmetselaar een geestelijke kathedraal in de wereld naar het voorbeeld van zijn middeleeuwse voorgangers……’

Het begin van de vrijmetselarij moet op een of andere wijze in relatie hebben gestaan tot de bouw van de middeleeuwse kathedralen. Hoe precies, dat zal wel nooit bekend worden, wanneer precies evenmin. Maar de verbinding wordt wel zo gevoeld.

In de bouwkeet of loges (lodges) nabij de te bouwen (gotische) kathedraal, kerk of klooster verzamelden zich de werklieden: leerlingen, gezellen en meesters. Daar werden zij bekend gemaakt met ‘het plan’ voor de bouw, dat in overeenstemming diende te zijn met het Goddelijke Scheppingsplan.

Zoals de Grote Bouwmeester de wereld heeft geschapen naar maat, getal en gewicht, zo ook zal het bouwwerk verrijzen ter meerdere eer en glorie van de Grote Geometer. ‘Als de Grote Bouwmeester het Huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden de werklieden daaraan’.

Hier zijn we bij de vrijmetselarij in haar ‘operatieve’ fase, wordt nog het concrete handwerk uitgeoefend, zijn het de allesbepalende gilden, in wier handen de organisatie en de voortgang van de bouw wordt gelegd. Hier worden de taken van de leerling, de gezel en de meester gespecificeerd, wordt het begin van een gradenstelsel zichtbaar en van de overgang daartussen.

Maar dan, als een tijdperk ten einde loopt, de operatieve fase haar einde nadert, dan blijken loges voort te bestaan en breekt een nieuwe periode aan: uit de operatieve vrijmetselarij ontwikkelt zich de ‘speculatieve’ vrijmetselarij. Men bouwt niet meer aan een kathedraal in steen, maar aan een geestelijke kathedraal naar het voorbeeld van zijn middeleeuwse voorgangers.

Ook dan kent men de leerling, de gezel en de meester en worden de overgangen voor het verkrijgen van een naasthogere graad tot een inwijdingsritueel.

Evenwicht tussen geest en stof

De gotiek wordt gekenmerkt door de omhoogstrevende bouw, vrij en schier jubelend en blijmoedig. Zij werkt met gewelven, driehoekconstructies en met de gebroken boog, die tal van variaties toelaten. Daarbij licht van materiaal en sterk van constructie .Zij waagt zich aan een gedurfde opzet van het geheel, werkt met een speels element van lucht en ruimte en in een sierlijk spel van lijnen en spelende ornamenten.

Vóór alles legt de gotiek de nadruk op de eenheid van de gehele bouw, waarin de veelheid der dingen in hun samenhang wordt getoond. Dit dan als een manifestatie van de gehele kennis van die tijd, als een eerbetoon aan de Allerhoogste. In de gotische bouwkunst blijft de beeldhouwkunst aanvankelijk nog ondergeschikt aan de architectuur, de ‘moeder der kunsten’.

De architectuur bepaalt in hoeverre het beeld aan de bouw een accent zal verlenen, haar zal versterken of sieren. Het meesterschap over de vorm groeit steeds breder uit tot een beeldenrijkdom, welke niet alleen de bijbel voor de ongeletterden is, maar de gehele kennis van schepping en wereldbestel met grootse allure en ordening aan alle gelovigen voor ogen stelt.

Het gewelf der eeuwigheid omsluit alle leven en alle geestelijke krachten. Heel het leven is opgenomen in deze geestelijke gedachtesfeer. Daarom is de gotische kunst in werkelijkheid gemeenschapskunst.

Het is in deze zin dat de gotiek, behalve idealistisch, ook vol werkelijkheidszin is. Zij kent het evenwicht tussen ideaal en werkelijkheid, tussen geest en stof. En door de stof heen weet ze een geestelijke hoogtepunt te bereiken. Men ziet alles in een hiërarchische orde.

De kathedraal kent in glas, in wandschilderingen en in beeldhouwkunst een motievenschat, die de gehele (toenmalige) wereld omvat en opneemt in een eerbetuiging aan de Schepper.

Licht-en bouwsymboliek

Vele vóór-christelijke religies kunnen als ‘zonnereligies’ worden omschreven, hetgeen wil zeggen dat de baan van de zon in de loop van de dag en in de loop van het jaar een hoofdrol in de religieuze voorstelling inneemt.

Het christendom heeft deze rol in belangrijke mate overgenomen, waardoor in de bouw van de kathedraal de zonneloop van essentieel belang is. De grote tegenstelling tussen de romaanse en de gotische bouw is het feit dat men bij de laatste de doorsneden van de stenen kolommen en muren, mede door de toepassing van luchtbogen, tot een minimum heeft weten terug te brengen.

Hierdoor werd ruimte gemaakt voor zo groot mogelijke glasoppervlakken, die het licht van de zon direct of indirect doorlieten. De ramen werden hoog in het middenschip en het koor geplaatst, opdat duidelijk zou zijn dat het licht ‘van boven kwam’.

Vaak werd nog op bijzondere wijze de hoogste stand van de zon bij het Zomer Sint-Jansfeest vastgelegd. In Chartres valt dan een zonnestraal door een stukje blank glas van het zuidelijke roosvenster precies op een koperen plaatje in de stenen vloer. De lengte-as van de kathedraal werd steeds georiënteerd.

Maar dit betekende niet, dat zij alle precies oost-west gebouwd zijn, integendeel. Die lengte-as werd nauwkeurig gericht op de plaats van de opkomende zon; meestal niet op die van de religieus minder belangrijke data 21 maart en 21 september, wanneer de zon precies in het oosten staat. Zo is de lengte-as van de kathedraal van Chartres gericht op de zonsopgang van 21 juni en de lengte-as van de kathedraal van Amiens op de zonsopgang van 21 december, Winter Sint-Jan.

Geometrie en labyrinth

In de vormgeving van de kathedraal speelt het getal een belangrijke rol. In de eerste plaats als aantal, d.w.z. het aantal malen dat een kolom, een raam, een beeld voorkomt. Maar daarnaast werd een heel systeem ontwikkeld, dat ook al in de oudheid bekend was.

Hierbij wordt het getal als vorm gebruikt: het getal drie als driehoek, het getal vier als vierkant, de vijf als vijfhoek enz. De getallen drie en vier spelen de hoofdrol. De vijfhoek komt minder voor dan de driehoek en het vierkant, maar neemt wel de meest centrale plaats in de kathedraal in, in het bijzonder als vijfpuntige ster. En met de vijfhoek doet de gulden snede haar intrede, waarin de volmaakte verhouding tussen de delen en het geheel tot uitdrukking komt.

In 14e en 15e eeuwse maçonnieke geschriften (het Regius- en het Cooke Manuscript) wordt al gerefereerd aan de geometrie. De eerste zin in het Regius luidt dan ook: ‘Hier beginnen de constituties van de kunst der geometrie volgens Euclides’.

Vrijwel elke kathedraal had oorspronkelijk een labyrint. In hoofdopzet waren ze bijna alle gelijk. In de vloer van het schip, enkele traveeën achter de hoofdingang, lag het labyrint in de oost-westas van de kerk (de zogeheten linea sacra). Er zijn er nog maar enkele over, soms rond (Chartres), soms vierkant of achthoekig (Amiens).

Het labyrint diende als symbool voor de reizen die de mens in zijn leven had af te leggen. Oorspronkelijk was dat de reis naar Jeruzalem, later naar Santiago de Compostella. Deze reizen waren echter niet voor iedereen mogelijk en zo konden de thuisblijvers als vervanging de reis in het labyrint maken, op de knieën, beginnende in het westen, deels met de zon mee, deels tegen de zon in, tenslotte eindigend in het middelpunt.

De rol van de werkplaats of loge

Op vele prenten vinden we aan de zuidzijde van de in aanbouw zijnde kathedraal de overdekte werkplaats, loge of bouwhut, waarin de bewerking van steen, glas, hout en andere materialen plaatsvond. In de loge werd de ruwe steen uit de groeve aangevoerd en zodanig bewerkt, dat de steen alleen nog ter plaatse gemonteerd hoefde te worden.

Het werk werd uitgevoerd in groepen werklieden, die vaak van de ene bouwplaats naar de andere gingen. Het werk werd in de winter meestal stilgelegd. In die groepen waren enkele meesters-steenhouwer en een groter aantal, meestal rondtrekkende gezellen en leerlingen.

Wanneer zij in het vak verder wilden, moesten ze ten minste zeven jaar bij de groep blijven. De daarvoor in aanmerking komende leerlingen konden dan worden ‘ingewijd’ tot gezel.

Dit moet lange tijd de enige ‘inwijding’ zijn geweest, waarmee de gezel in staat werd gesteld zijn ‘Tour de France’ te maken: een rondreis van tenminste zeven jaren langs een aantal bouwwerken (met de richting van de zon mee). Teruggekeerd met een van vele aantekeningen voorzien ‘diploma’ kon de gezel meester worden door het afleggen van een meesterproef.

Hij kreeg dan zijn meesterteken en kon een groep leiden. Uit de meesters werden enkelen uitverkoren om een opleiding tot architect-bouwmeester te worden.

Medewerker aan de bouw

Men drukte de vaste verhoudingen over natuur en heelal uit in beeldhouwkunst en op de glasvensters: God, engelen, heiligen, mens, dier en plant. Deze eenheid van de harmonie van de delen leverde daarbij de weg tot opgang naar God. Alles was geordend in standen, in wereldlijke en geestelijke standen, alle beroepen namen hun rechte plaats in.

Een ieder werkte met zorg en liefde, met vakmanseer en vakkennis mee aan de bouw van de kathedraal. Deze degelijkheid had een geestelijke achtergrond en in het gildewezen een vaste verankering.

Aan de behoefte naar opstijging in geestelijke zin paarde men het geduld van de vakman met een werkelijkheidsbegrip dat niet voor dat van latere tijden zou onderdoen. Deze werkelijkheid had echter haar juiste plaats binnen een transcendentale werkelijkheid.

Ook nu nog kent de vrijmetselarij de uitdrukking ‘om mede te werken aan de bouw’, waarbij naast het beeld van de kathedraal ook dat van de Tempel van Salomo oprijst.

Beide echter als symbool voor de mens, die als ‘ruwe steen’ moet worden tot een ‘zuivere kubiek’.

Dit artikel is voor een deel ontleend aan het maçonnieke studietijdschrift ‘Thoth’.